Geloven doe je in de kerk

Wie kent ze niet? Gelovige, aardige mensen, met wie je goed kunt praten en die met alle plezier anderen mensen behulpzaam willen zijn. Je hebt geen reden om aan hun geloof te twijfelen. ‘Maar’, zeggen ze, ‘geloven doe ik wel zonder de kerk.’

Het is heel verleidelijk om daar meteen op te reageren. Veel christenen – zeg je dan – zijn besmet met misschien wel het gemeenste virus uit onze samenleving: radicaal individualisme. Soms komt dat virus naar voren in de gedachte dat het er in feite alleen maar om gaat, hoe jouw verhouding tot Jezus is. Een andere variant is de kennelijk groeiende behoefte aan een ‘voel-je-lekker-godsdienst’. Maar als je een godsdienst zoekt waar je je lekker voelt, kan ik het christendom niet aanbevelen schreef C.S. Lewis. Daarvoor heb je een fles Port nodig.’

Maar het is goed om eerst de hand in eigen boezem te steken. Over de tragische massale zelfmoord in 1978 van de secte van Jim Jones in Jonestown is een boek geschreven. Daarin valt te lezen dat veel slachtoffers ooit lid van kerken waren. Maar daar vonden ze geen liefde. Iemand zei: ‘Ik was volkomen stuk gelopen op de kerken die ik bezocht had, want niemand besteedde echt aandacht aan je.’ En een ander: ‘Niemand deed ooit moeite vriendschap met me te sluiten.’ Daartegenover omhelsde men bij Jones’ sekte elkaar geregeld, gaven ze je het gevoel dat je welkom was, vormde men een hechte gemeenschap. Tel daarbij op de misbruikschandalen, de talloze scheuringen en afsplitsingen  en de zelfgerichtheid en het beeld is duidelijk.

Toch is geloven zonder kerk ondenkbaar. Wie God de Vader wil leren kennen, zal de kerk als moeder moeten hebben. Nog een keer C.S. Lewis. In zijn boek The Four Loves geeft hij op heldere manier aan dat wij alleen samen met andere gelovigen God beter kunnen leren kennen. Wij waren met z’n drieën, schrijft hij. Drie vrienden: Ronald Tolkien, Charles Williams en ik zelf. Toen Charles stierf— een tragedie – dacht ik, dat ik voortaan meer aan Ronald zou hebben. Ik hoefde Ronald immers niet meer met Charles te delen. Maar dat pakte anders uit. In plaats van méér had ik voortaan minder aan Ronald. Hoe dat kwam? ‘In elk van mijn vrienden is iets dat alleen een andere vriend volledig naar boven kan brengen. Ik alleen ben onvoldoende in staat mijn vriend volledig tot ontplooiing te brengen. Ik heb anderen nodig om de veelkleurigheid van Ronald tot uiting te laten komen. Nu Charles is gestorven, zal ik nooit meer Ronalds reactie zien op een grap die alleen Charles kon maken. Daardoor heb ik nu in feite minder aan Ronald. Naarmate het aantal vrienden met wie ik Ronald deel toeneemt, heb ik meer aan Ronald.’

Als zoiets al van een vriend geldt, hoeveel meer dan van God? God is als een diamant, zo schitterend. Hij is liefde. Hij is rechtvaardig. Hij is wijs, barmhartig, vol mededogen, medeleven en geduld, alleen maar zuiver. En Hij is dat allemaal eeuwig en oneindig. Denk je nu echt dat je er in je eentje in slaagt zoveel van Hem te genieten als Hij je beloofd heeft? ‘Heilig, heilig, heilig is de almachtige HEER’ roepen de gelovigen elkaar in de hemel toe (Jesaja 6:3). Elkaar! Dat is een kernwoord in de Bijbel.

Maar die mensen in de kerk dan die mij helemaal niet liggen? En alles waar je in kerken op afknapt? In de ene kerk is het vooral de koude orthodoxie: streng in de leer, met veel kritiek naar buiten en weinig barmhartigheid naar binnen. In de andere kerk is alles en iedereen gericht op één enkele leider, die achteraf ook maar een mens blijkt te zijn. In weer een volgende kerk kun je je draai niet vinden, omdat je geen moment het gevoel had te worden gewaardeerd. En dan haak je zomaar af.

Toch begaat hij die denkt dat hij op zichzelf gelovig kan zijn, een grote fout. Of positief geformuleerd: wie zich bij de kerk voegt, zet een eerste stap op de weg naar discipelschap. Wanneer de Here Jezus volgelingen krijgt, spreekt Hij hen onmiddellijk aan in termen die bij een gezin horen: ‘Vader, broers en zussen.’ Wat is kenmerkend voor een gezin? In ieder geval dat de aanvaarding en liefde van vader en moeder onvoorwaardelijk zijn en dat de broers en zussen elkaar niet hebben uitgezocht, maar wel op elkaar zijn aangewezen. Veel christenen staan nog maar aan het begin van de ontdekking welke mogelijkheden de gemeente wat dat betreft heeft. Het individualisme mag dan oprukken, diep van binnen hunkeren mensen toch naar een diepe band met anderen. Ze willen onderlinge betrokkenheid en liefde. De kerk is bij uitstek bedoeld om die liefde in praktijk te brengen. ‘Koinonia, zegt de Bijbel, dat is: je arm om iemand slaan die pijn heeft. Dat is: feest vieren met iemand die blij is, op bezoek gaan bij een broer van wie je weet dat hij iets tegen je heeft, je zonde belijden aan degene die je kwaad deed, helpen de gaven van de ander te ontwikkelen, bruggen slaan over kloven die onoverbrugbaar leken.

Zouden je buren dat niet opmerken? Natuurlijk wel. Niet voor niets wordt de christelijke kerk een tegencultuur genoemd. Stel dat je als gelovige op jezelf blijft. Hoe moet de ander dan zien dat er een plaats is waar mensen met hun hele hebben en houden veilig zijn? Hoe moet de ander zien dat een Nederlander en een asielzoeker, een rijke zakenman en een arme sloeber, een bejaarde en een jongere, een conservatief ingesteld en een vooruitstrevend mens, elkaar wel degelijk kunnen liefhebben? Je kunt mensen die de kerk verlaten best begrijpen. Maar ze hebben het mis. Want geloven doe je in de kerk. En niet erbuiten.

Gewijzigde en ingekorte bewerking van een artikel van Aad Kamsteeg