Wanner we ons veilig voelen

Twee voorbeelden.
Toen de Amerikanen de concentratiekampen van de Duitse nazi’s bevrijdden, ontdekten zij de volgende, in een muur gekraste woorden van een ex-gevangene: ‘Ik geloof in de zon, ook als zij niet schijnt. Ik geloof in liefde, ook als die niet getoond wordt. Ik geloof in God, ook als Hij niet spreekt.’
Je kunt je het tafereel een beetje voorstellen.
Een door uitputting uitgemergeld mens krast met een oude spijker letter voor letter in de wand.
Dit is zijn boodschap aan de wereld: ‘Onze blik is niet gericht op het zichtbare, maar op het onzichtbare. Want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.’ (2 Kor. 4:18)

Tweede voorbeeld.
Misschien deden we vroeger wel het spelletje blindemannetje: Je wordt geblinddoekt en moet aan de hand van mondelinge aanwijzingen proberen een kamer door te komen zonder je overal aan te stoten. Je kunt niet zien waar de volgende stap je zal brengen. Je moet maar geloven dat die stem het goede met je voor heeft. ‘Geloven is zeker zijn van de dingen waarop je hoopt, ervan overtuigd zijn dat, wat je niet ziet, toch bestaat.’ (Hebr. 11:1)

We voelen ons allemaal wel eens onveilig.
Ik weet niet zeker of ik levend terugkom van een reis.
Misschien loop ik rond met een gevaarlijke tumor.
Het is denkbaar dat beurs en huizenmarkt straks instorten: weg goede financiële vooruitzichten.
Mogelijk krijg ik vandaag een bericht dat er is iets ergs is gebeurd met iemand van wie ik veel houd.
Niemand kan in de toekomst kijken. Horoscopen verheugen zich in een grote populariteit. We willen ons leven zoveel mogelijk beheersen. We willen maximale veiligheid. Zo’n veiligheid bestond in het paradijs. Als de mens dicht bij God bleef, kon hem niets gebeuren. Maar door de zondeval zijn we daar ver vandaan geraakt. Ons lichaam hunkert naar gezondheid en onze ziel naar vrede. Maar steeds opnieuw worden dromen wreed verstoord. En dus proberen we het heft in eigen hand te nemen. Om onze onveiligheid te verkleinen, sluiten we de ene na de andere verzekering af; zelfs slecht weer willen we vergoed krijgen. We werken tot we erbij neervallen om ons materieel van een goede toekomst te voorzien. We joggen en trimmen, houden ons aan strenge diëten en strijken met zalfjes onze rimpels weg. Want alleen als we er goed uitzien, voelen we ons veilig.

En in ons geloofsleven?
Op een zendingspost in Zuid- Amerika deed een vrouw haar best mensen tot Christus te brengen. Op een kwade dag ontdekte zij dat haar ongehuwde dochter van zestien zwanger was van een inheemse man. Ze was er kapot van: ‘Ik dacht echt dat als ik God ijverig diende en een goede zendelinge was, God ervoor zou zorgen dat mijn kinderen goed terecht zouden komen.’ Dat zit in onze genen. We willen allemaal graag iets bijdragen aan onze veiligheid. En dus gaan we, naarmate we ons tegenover God onveiliger voelen, meer in de Bijbel lezen, harder vechten tegen boezemzonden, nog ijveriger meedoen aan allerlei christelijke acties. Maar het lukt niet. Het lukt nooit. Ondanks onze inspanningen voelen we ons steeds ongelukkiger. Onze vreugde in het geloof verdwijnt. 
De film The Mission speelt in het midden van de achttiende eeuw, in het door Spanje en Portugal beheerste Latijns-Amerika. Twee werelden botsen. Aan de ene kant staan de imperialisten die de Indiaanse bevolking als slaven willen gebruiken. Aan de andere kant zijn er twee missionarissen die de Indianen tot Christus willen brengen. De hoofdpersoon wordt gespeeld door Robert de Niro. Aanvankelijk is hij de kolonisator, een harde man, die vaker dronken is dan nuchter. Er komt pas bezinning als hij in een vlaag van woede zijn broer heeft doodgeslagen. Wanhopig zoekt hij vergeving en verzoening. Die kan hij krijgen, maar dan moet hij wel eerst een gevaarlijke rots beklimmen, vlakbij een woeste waterval. Aan z’n rug wordt een net vol zware wapens vastgemaakt. Het lukt hem niet. Het lukt hem nooit. Steeds als hij een eindje is gevorderd, glijdt hij terug. Met die loodzware last op z’n rug zal hij de top nooit bereiken. Dan schiet iemand hem te hulp: het touw met het net vol wapens wordt doorgesneden. Eindelijk bevrijd, komt De Niro boven. Hij is zo dankbaar, dat hij zelf ook missionaris wil worden. De boodschap van de film is dat je voor je veiligheid altijd een ander nodig hebt.

Ook Paulus weet dat mensen, christenen niet uitgesloten, zich vaak onveilig voelen als zij nadenken over de toekomst. Hij bemoedigt ons door vijf retorische vragen te stellen:

  1. Als God véér ons is Wie kan dan tegen ons zijn?
  2. Als God zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, zal Hij ons al het andere dan ook niet geven?
  3. God heeft ons uitgekozen, wie zal ons dan beschuldigen?
  4. God verklaart ons onschuldig, wie zal ons dan veroordelen?
  5. Christus is gestorven, meer nog, Hij is opgewekt uit de dood en zit nu aan de rechterhand van God. Hij pleit voor ons. Wie kan ons dan scheiden van de liefde van Christus?

De christenen in Rome hadden alle reden zich onveilig te voelen. Als gelovigen ooit bemoediging nodig hadden, dan zij wel. Ze werden als fakkels verbrand en in arena’s voor de leeuwen gegooid. ‘Verdrukking en benauwdheid, vervolging en honger, naaktheid, gevaar, het zwaard.’ En toch: ‘In dit alles meer dan overwinnaars.’ 
Die overwinning zie je bij Stefanus die, oog in oog met zijn moordenaars, geen enkele angst toont.
Zo ook bij de 86-jarige Polycarpus die, in het besef dat hij straks in vlammen zal opgaan, van zijn geloof getuigt.
En bij Watchman Nee, die naar Hongkong kan vluchten, maar – communisten of niet – bij zijn gemeente blijft.
In Nederland wordt niemand gemarteld of om zijn geloof vermoord. Maar daarom kunnen we ons nog wel onveilig voelen. Nergens in de Bijbel belooft God ons namelijk een gemakkelijk leven, met alleen maar gezondheid, fijne gezinnen en glanzende carrières. Alles en iedereen kan tegen je zijn: collega’s op je werk, je psychische gesteldheid, zonden in je eigen kerk. 
Paulus praat onveiligheid niet weg. En dan toch super-overwinnaars?
Geloof je dat God vóór je is? Ach, misschien geloof je wel in een god die tégen je is.
Je kunt dat zien aan mensen. Hun gehoorzaamheid wordt krampachtig en wettisch. De vreugde verdwijnt uit hun leven. Ze bonzen wanhopig op de hemelpoort om binnen te komen. Maar nooit verdwijnt hun gevoel van onveiligheid. Ze kunnen immers maar niet geloven dat er echt een Ander is die hen al lang veilig boven heeft gebracht. Wat zijn we toch merkwaardige mensen. Altijd zoeken we onze veiligheid in onze loopbaan of geld. Maar vraag jezelf eens af: Wanneer voel je je veiliger, als je een villa in Wassenaar hebt of een man of vrouw die door dik en dun van je houdt? Wanneer voelt een kind zich veilig? Als het een kast vol dure cadeaus heeft, of een vader en moeder die er altijd voor hem zijn? Het zijn vragen naar de bekende weg.
En nu zegt God zelf dat Hij zoveel van ons houdt, dat Hij zelfs zijn eigen zoon niet gespaard heeft. Zou Hij me na dit allergrootste, dan ook niet veilig boven brengen?
Eens stond een vader voor z’n fel brandende huis. Op de tweede verdieping bevond zich nog zijn zoon, midden tussen de vlammen. ‘Spring jongen, spring! Ik vang je wel op.’ Maar de jongen huilde: ‘Pappa, pappa, ik durf niet. Ik kan je niet zien.’ ‘Dat weet ik,’ riep zijn vader. ‘Maar ik kan jou wel zien. Spring!
Onze Vader is God.