Wat wonderen niet kunnen doen…

De één leek heel veel en de ander bar weinig geloof te hebben. Beiden hadden ze iets tragisch. Beiden waren oprecht: ze meenden wat ze zeiden en stónden daar ook voor. De eerste kwam ik tegen in…, ach wat doet het er ook toe. Zijn echtgenote was ernstig ziek, door de artsen in feite opgegeven. Maar die man en vrouw gelóófden. Ze geloofden vast dat met Christus’ overwinning op de dood, ziekten tot het verleden zouden behoren. God zou beslist een wonder doen. Aanvankelijk weigerde zij medicijnen in te nemen. Later gebeurde dit weer wel. Maar op één punt hadden ze gelijk: die pillen en poeders maakten uiteindelijk geen verschil. Ze stierf. De tweede zei best te willen geloven. Het christelijk geloof had wel iets aantrekkelijks voor hem. Maar…, zou God wel bestaan? Niets in de kranten en op het NOS- journaal wees daar eigenlijk op. En al die mensen in de wereld van hindoes en moslims, die nog nooit van God hebben gehoord. Als God nu eens naar beneden zou komen. Als Hij nu eens duidelijk zou bewijzen dat Hij er is. Door een wonder of zo. ‘God, toon me dat U er bent. Als U mij een teken geeft, beloof ik in U te zullen geloven.’ Géén geloof dus. Want dat wonder kwam niet.

Die twee vragen om een wonder zijn begrijpelijk. Of niet soms? Wat zou de kerk juichen als een doodziek kind alsnog van z’n kanker zou genezen, of als dat huwelijk toch zou worden gered, of als die Chinese christenen eindelijk uit hun gevangenis zouden worden vrijgelaten. Wie zou dit soort vragen nooit eens hebben gesteld? Waarom doet God nu niets? Waar is God eigenlijk? Waar was Hij in Vietnam en in Ruanda? Waar was Hij in dat kerkelijk conflict? Waar was Hij toen dat jongetje verdronk? In alle eerbied gesproken: Eén knip met Zijn vingers, en aan alle twijfel zou een einde zijn gekomen. De hele wereld zou voor eens en altijd weten dat God bestaat. Waarom dan dat zwijgen?

Ik denk dat de discipelen dat ook wel eens hebben gedacht, bijvoorbeeld toen zij de Here Jezus voor Pilatus zagen staan. Ze hadden gezien dat Hij blinden licht in hun ogen gaf, verlamden liet lopen, zelfs doden het leven schonk. Jezus kon dus best wonderen doen. Eén machtswoord en miljoenen engelen zouden alle tegenstand wegvagen. Weg Pilatus. Weg Caesar. Weg Romeinse Rijk. Stofjes vergeleken bij de eeuwige en alomtegenwoordige God. Maar wat deed Christus? Niets! Hij kwam zelfs niet van het kruis af. Ook niet toen zijn discipelen vurig hoopten dat Hij zichzelf misschien op het laatste moment toch nog zou redden.

Wie eerlijk is, zal toegeven dat hij bij veel vragen in het donker blijft tasten. Nietwaar? God is God, en ik ben mens. Het valt op dat zelfs Job eigenlijk helemaal geen antwoord krijgt op zijn vele waaroms. Philip Yancey wijst erop dat God iets heel anders doet. God zegt ‘Zolang jij, Job, Mij niet kunt leren hoe Ik de zon moet laten opgaan, of waar het onweer moet losbarsten, of hoe je een nijlpaard ontwerpt, kun je maar beter niet oordelen over hoe de wereld bestuurd moet worden. Hou je mond nou maar eens even en luister.’ (Philip Yancey: Teleurgesteld in God). En toch. Yancey herinnert me er ook aan, dat er wel degelijk een tijd is geweest, waarin God precies deed wat ik soms zo graag zou willen. Er wás een tijd dat Hij zich voor iedereen zichtbaar en hoorbaar met Zijn volk bemoeide. Lees er de eerste bijbelboeken maar op na. Wat een indrukwekkende wonderen. Zelfs de farao van Egypte stond perplex. En wat een duidelijkheid. Wie God diende, werd vaak direct beloond: goede oogsten, militaire overwinningen, gezondheid ook. Onbeantwoorde vragen hoefden er ook al niet te zijn. In 613 wetten werd het leven tot in details geregeld. En als er al ergens onzekerheid over rees, wist de hogepriester altijd wel een manier om achter de wil van God te komen.

Maar bracht dat alles bij de Israëlieten nu een onstuimige geestelijke groei teweeg? Welnee. Van dat volk kwamen, al die wonderen ten spijt, alleen Jozua en Kaleb maar het Beloofde Land in. En kijk eens naar Salomo. Ondanks alle beloningen en beloften koos hij toch voor z’n duizend vrouwen. Hij voerde nota bene afgoden voor hen in. En wat moest Elia constateren? Ondanks het Goddelijk machtsvertoon op de berg Karmel – Elia in z’n eentje tegen 850 Baälpriesters -, bleef het met de Israëlieten maar bergafwaarts gaan. Dat is het beeld van het hele Oude Testament: macht en wonderen blijken ontoereikend te zijn om liefde op te wekken. Maar juist dáárom gaat het God vóór alles, om gelovigen die niets liever wensen dan een intense relatie met Hem. Daarom waarschijnlijk was ook de Here Jezus vaak zuinig met wonderen. Hij wist hoe gering het effect van wonderen is op mensen die toch al weigeren Hem als hun Verlosser te zien. Ga maar na. Als Jezus een blinde ziende heeft gemaakt, gooien de farizeeërs die dolgelukkige man uit hun synagoge. Als Jezus zijn vriend Lazarus uit de dood heeft teruggeroepen, besluiten de schriftgeleerden dat die Jezus eraan moet. En als Romeinse soldaten melden wat er in de nacht van Christus’ opstanding is gebeurd, worden zij door de overpriesters omgekocht om daarover toch vooral te zwijgen. Macht kan veel bewerkstelligen, behalve wat in Gods ogen het allerbelangrijkste is: spontane liefde tot Hem. De wonderen van de Here Jezus zijn vooral bedoeld om liefde los te maken. Door die tekenen laat Hij zien wie God is.

Vraag ik me af hoe God tegen zondaren aankijkt? Kijk naar Christus: Hij vergeeft een verlamde alles wat deze aan kwaad heeft gedaan, en laat hem als toegift nog lopen ook. Vraag ik me af hoe God omgaat met verschopten in de samenleving? Kijk naar Christus: Hij geeft melaatsen een gave huid terug en van hoeren en tollenaren wordt Hij een vriend. Vraag ik me af wat ik aan moet met het menselijk lijden? Kijk naar Christus: Om zonde en pijn te overwinnen, gaat Hij naar het kruis. Kijk, en van zo’n God-van-liefde ga je houden. Macht is wat dat betreft machteloos. Macht verandert hoogstens mijn buitenkant. Macht zorgt er misschien voor dat ik doe wat God zegt, want ik ben geïmponeerd.

Maar God is Vader, en daarom wil Hij heel wat anders. Hij zegt tegen mij: ‘Jongen, heb je dan nog niet begrepen dat het Mij om je binnenkant gaat? Echt, je kunt je offers houden, als je hart niet bij me is. Als Mijn liefde je niet in brand zet, wat dan wel?’
Ik denk dat ik weet wat God het meest blij maakt.
Ik denk dat God grote vreugde kent als ik Hem blijf vertrouwen, ook al wankelt alles om mij heen.
Ik denk dat de engelen juichen als ik mij aan Vader blijf vastklampen, ook al valt zo ongeveer alles weg wat ik op aarde heb.
Ik denk dat het in de hemel feest is als ik van God blijf houden, ook al kan ik Hem door de mist soms helemaal niet meer zien.
Abraham werd op weg gestuurd om zijn zoon te offeren.
Jozef werd in een put gegooid en in ballingschap gevoerd.
Mozes moest veertig lange jaren op de vlucht voor farao’s geheime politie.
David werd door Sauls troepen de bergen ingejaagd.
Zij zullen ook allemaal om een wonder hebben geroepen. Ook zij zullen zich hebben afgevraagd waar God was in hun pijn. Maar God is God. Hij draait de zaken om. Niet ik ben het centrum van alle dingen. God is het middelpunt. Ik roep waar God is als ik pijn heb. Maar Hij vraagt me: ‘Waar ben je eigenlijk zélf in je pijn?’